Leed moet worden beleefd

LEED MOET WORDEN BELEEFD
In het heelal is er geen tijd, maar zijn we allen aan wetten verbonden, die wetten moeten beleefd worden

Duizenden malen hebben wij in een stoffelijk lichaam geleefd, dit is nodig, want wat leert de mens in één stoffelijk leven? Vaak hoort men de mens op Aarde zeggen: Ik wil hier niet meer terugkomen. “De mens heeft niets te willen, hij moet! Het is een wet die beleefd moet worden, die de wedergeboorte is. Hieraan is niets te veranderen. De mens weet niet wat hij zegt, omdat hij van al die krachten en machten niets begrijpt. In één aards leven kan men zich de geestelijke schatten niet eigen maken, die u in dit leven moet bezitten, wilt u daar niet terugkeren.
Hier – aan Gene Zijde – gaat u verder, doch alleen verder, wanneer u de Aarde als planeet innerlijk bezit en u al de overgangen in de geest hebt beleefd en eigengemaakt. U weet dit echter niet, en zegt dingen waarvan u nog niets weet.
U wilt geen leed, geen ziekten, ook dat moet u duidelijk gemaakt worden, dat God u geen leed gegeven heeft. De mens is nog niet zo ver, dat hij ziekten en lijden kan overheersen en aanvaarden. Wanneer de mens zichzelf gaat kennen, vraagt hij om nog meer te mogen beleven, daar hij voelt wat hem het geeft. God overzag alles en wist dat de mens zich zou vergeten. En doordat zij zich zouden vergeten kwam er leed, ellende en ziekten. Toch is al dat leed, hoe verschrikkelijk het ook is, om in het AL over te gaan. De mens die zich in alles kan overgeven, beleeft dit op een wijze, zoals het in het kosmische plan vastligt, doch dit beleven er maar enkelen. Dat zijn zij, die het ontzaglijke proces voelen en dankbaar zijn voor hetgeen zij ontvangen. God bracht geen ziekte op Aarde, geen leed, maar niets dan geluk. Waarom aanvaardt men het einde niet op Aarde en het binnentreden in een andere wereld? Waarom voelt men leed, als hun geliefden heengaan? Duizenden vragen zouden u gesteld kunnen worden, maar de mens op Aarde wil niet luisteren, hij wil bezitten, eeuwig bezitten en hun geliefden voor een hogere wereld afsluiten. Dit alles moet en zal oplossen. Wie zich niet kan overgeven, zal dit te leren hebben, want hun geliefden gaan toch over, zij kunnen hun niet bij zich houden, zij moeten gaan en hun weg vervolgen. Dat alles, al die onkunde, zal eens oplossen. De Aarde lost eens op, zal eens onbewoond zijn. Eens geschiedt dit, maar dan heeft de mens iets overwonnen en legt zich bij alles neer, geeft hij zich geheel over. Dan weet hij dat het leed maar tijdelijk is, een tijdelijke toestand is. Doch de mens op Aarde is nog niet zover, maar wie dit alles aanvaarden kan en zijn leven daar reeds op in gaat stellen, om in ons leven over te gaan, voor hem schijnt de zon en is hij dankbaar voor alles, hoe het ook tot hem komt. Al die ziekten heeft hij zichzelf opgelegd. Het is niet zo eenvoudig dit te kunnen aanvaarden. Doch dat moet de mens met zichzelf uitmaken, wij dwingen hem nergens toe. Maar wie hierover gaat denken, bouwt zich geen luchtkastelen. Hij bouwt aan iets wat in en naast hem leeft, gaat daarin over en leert een ander leven kennen. Laat hen begaan die om dit alles lachen. Dat zijn juist die mensen die honderden malen op Aarde zullen terugkeren om zich daar datgene wat die anderen reeds bezitten, eigen te maken. Van de ene toestand zullen zij in de andere overgaan. In dit leven zal de mens rijkdom en veel aards bezit hebben, maar in tientallen andere levens zal hij niet te eten hebben, bezit leed, smart en ellende. Dan zwerft hij langs de straten, zoals vele andere mensen en wordt er op zijn ziel getrapt en voelt hij wat dit betekent.
Voor geen toestand blijft hij bewaard, alles wat op Aarde is, zal hij beleven, hieraan ontkomt geen mens, want dat is het juist waardoor hij zichzelf aflegt. Toch is al dat leed niet nodig, doch in vorige levens heeft hij dat gewild. Hij weet niet, dat hij verder gaat, hij denkt niet, dat alles goed gemaakt moet worden, tot de kleinste dingen toe.
Dat is het leed dat hij beleven moet, dat is oorzaak en gevolg, is karma. De mens komt zo vaak op Aarde terug, totdat hij iets achterlaat wat voor het geluk der mensheid is. Geen mens die daar heeft geleefd kan en zal van de Aarde afscheid nemen, of hij heeft voor het geluk der mensheid iets gedaan. Dan gaat hij verder en dat is de dank voor hetgeen hij daar beleefd en ontvangen heeft. In honderden levens op Aarde breekt men af, doch daarna eerst bouwt men op wat men in al die levens heeft vernietigd. Is men met opbouwen zover gereed, dan is hij een geestelijk wezen.
Wij zeggen u, dat er geen honderden maar duizenden levens nodig zijn, om de derde graad, de planeet Aarde,m op kosmische afstemming geheel te beleven, hetgeen o.a. in de boeken “De kringloop der ziel” en het ontstaan van het Heelal” beschreven staat.
In deze boeken worden de wetten verklaard en elke deze wetten zijn om tot het Goddelijke terug te keren. Wij allen hebben die weg te volgen. Over enige honderden jaren zal men dit alles gaan aanvaarden. In die tijd weet men op Aarde wat meer van ons leven – Gene Zijde – af dan nu en zal de mensheid alles aanvaarden. Toch zijn er mensen die ons volgen. Wanneer wij één mens kunnen bereiken zijn wij reeds tevreden. Maar reeds nu hebben wij er duizenden mogen bereiken en al die duizenden zullen ons helpen en dit werk naar hen dragen, die het gevoel er voor bezitten en dankbaar zijn dit te mogen ontvangen. Zo gaat ons werk groeien en in de eeuwen die zullen komen gaat men ons voelen en begrijpen.
Dit komt, omdat dit de weg is die zij te volgen hebben en in ons werk vastligt, de liefde voor de mensheid om deze tot de geestelijke ontwaking te doen brengen. De geest zal zich deze schatten moeten eigen maken en is de afstemming op de geestelijke liefde. Dit alles is een wonder van rechtvaardigheid en duizenden wonderen zal de mens beleven wanneer zij ons leven binnengaan en leren kennen, dat de mens een Goddelijk wezen is. In dit wezen ligt Gods reine liefde. Van het eerste stadium al was Gods liefde aanwezig, de mens ontving die liefde, ontving alles en kreeg een eigen vrije wil. De mens vergat zichzelf en slachtte Gods eigen leven, dat in mens en dier aanwezig is, af. De mens begrijpt niets van zijn Goddelijke afstemming. Doch hij moet zichzelf leren kennen. Wij vragen u, kan de mens het Goddelijke in een eeuw beleven? Dit alles is de Goddelijke liefde, die hij zich eigen moet maken. Is dit in één kort aards leven mogelijk? Dit is in geen tien of twintig, zelfs in geen honderden levens mogelijk.
De boeken van de Universiteit van Christus verklaren u dit alles. Daarin leert u alles van God en van de mens kennen. Hierin leert u het universum, sterren en planeten kennen en de voor u onzichtbare werelden.
Dit alles is God.
Dit moet de mens leren kennen en eigen maken. Is het echter de moeite niet waard om daarvoor te leven en zich geheel te geven? Dit moet de mens verdienen en in volle liefde aanvaarden, want dat is Gods wil, daarom zijn wij Goddelijk. God openbaarde zich in de mens en in al het leven, doch de mens vernietigde dit leven. Daardoor schiep hij zich een andere toestand, voor hem duisternis en koude, leed en smart en dat heeft God niet gewild, doch Hij wist dat Zijn kinderen zich zouden vergeten. De mens zou bewust worden en er zijn miljoenen levens nodig om de allerhoogste graad te bereiken. Moest de mens dus door het kwaad om de Goddelijke sferen te bereiken? Wij weten, dat wij het zelf waren, die de hel tot stand brachten. Juist door al dat leed, die duisternis en koude, zouden wij ontwaken en ons later geluk begrijpen en waarderen. Door al die ellende zouden wij ons zelf leren kennen. De mens heeft alles zelf in handen en zal hij dat aardse leven gaan begrijpen, wanneer hij geestelijk bewust wordt, en zich deze bewustwording eigen maakt. God straft niet, kan niet straffen, maar de mens straft zichzelf. God schiep Hemel en Aarde, doch de mens schiep duisternis. De mens werd de schepper van licht en duisternis en zou in die beide werelden leven na zijn aardse dood. Dan verder en hoger naar het volmaakte, terug naar de bron, vanwaar hij gekomen is. Wie Gods schepping op de natuurlijke wijze leert kennen, wie de natuurwetten voelt en beleeft, buigt zich diep voor al die eenvoud, al die onfeilbare wetten en ziet daarin het Goddelijke doel. Hij ziet en voelt dat het zo moet zijn, dat dit de ware werkelijkheid is.
In het diepe donkere oerwoud, waarin het donkergekleurde ras leeft, is het leven van de mens op Aarde begonnen. Ziet naar hen die hier leven, die op Aarde zijn zoals u en peilt hun stoffelijke en geestelijke toestand en u herkent u zelf. Hier leeft Gods eigen leven, ook dit leven gaat verder en moet verder gaan, want ook in hen ligt de Goddelijke vonk. De mens die dit niet aanvaarden kan, staart zich blind op dat wat hij zelf bezit en komt dan niet verder. Wanneer u deze kloof kunt overbruggen, komt u verder, eerst dan voelt u dat er geen dood is, en schouwt u in het diepe verleden. Zijt gij angstig? In u leeft dan de angst en tevens de haat van miljoenen jaren geleden. Het ene ras maakte het andere af. In het begin stadium van de Aarde is dit begonnen. Doch in die tijd ware het andere en donkere stammen, later kwamen de blanken en die wezens wisten eerst goed hoe het moest. Het blanke, dat deze genade van God niet begreep, zijn eigen stoffelijke afstemming niet kende, slachtte het donkere wezen af. Zij wilden bezitten en daarvoor gingen zij ten onder. Zij, die toch verder waren dan deze wezens, wilden nog meer, nog was er niet genoeg, al hadden zij reeds dat prachtige lichaam ontvangen. Neen, zij keerden terug en die armen van geest werden afgemaakt. Vloekt dit niet alles met wat God is, wat Gods eigen leven draagt? Vervloekt heeft het blanke ras zijn Goddelijke afstemming en ook vervloekten zij God, wanneer zij op deze mensen neerzien en denken, dat zij deze zielen hun eigen beschaving moeten brengen en opleggen.
Zo waar er een Vader van Liefde in de Hemel is, zo waar leefden alle mensen der Aarde in deze donkere oerwouden en werden veracht en bespot. Doch dit alles wordt op Aarde niet begrepen, zij willen dit niet begrijpen maar dit is de heilige waarheid.
God wist dit alles en met dit alles gaf God zichzelf, schiep God een wezen, dat in verschillende vorm zijn schepping vertegenwoordigt. In mens en dier ligt de Schepping vast en zien wij in hem en in de natuur dit ontzaglijk wonder, wat het universum heeft verbonden en wat de kringloop van het leven is. God gaf zich geheel, God schiep wonderen en de mens bezit deze wonderen maar begrijpt ze niet.
Zie over de Aarde, naar het dierenrijk, de natuur, waar men ook ziet daar is de wedergeboorte aanwezig. Doch de mens kent zichzelf niet. De mens, die het denkend wezen is, ziet de natuur anders dan wij, die haar kennen. Wij gaan in al die wonderen over, wij hebben die wonderen in ons beleefd.
Ja, wij zijn anders, heel en heel anders dan de mens op Aarde, maar wij hebben ons dit eigen gemaakt, hebben daarvoor ons zelf afgelegd en hebben onze Vader in de Hemel leren kennen, want wij weten nu hoe het is en wat het zegt op Aarde te zijn. Wij hebben die kloof, die diepe kloof overbrugd, hebben God leren kennen en begrijpen. Wij gingen in al die wetten over en maakten ons die wetten eigen. Nu weten wij hoe de schepping is, en wat in het begin der schepping geboren is zien wij nu nog op Aarde en in de mensen, doch de mensen zijn doof en blind. Zij zien niet, dat iedere seconde die wonderen geschieden en begrijpen niet die ontzaglijke liefde die er aan vastligt. God, de Schepper van deze Ruimte, gaf aan u Zijn leven en door dit bezit u de kracht om tot Hem terug te keren.
Overgenomen uit de Europese Heraut, 5e jaargang, no 108, 1 april 1958